Werkwoorden kunnen ook de naamval bepalen. Anders dan bij voorzetsels, hoeven werkwoorden niet direct vóór of áchter het betreffende woord te staan. Het werkwoord staat wel inhoudelijk in verbinding met het te vervoegen woord.
In onderstaande oefening staan alleen werkwoorden met de 3e of 4e naamval.
Welke werkwoorden horen bij welke naamval?
V – W – O
- 1e naamval: sein, werden, bleiben
Voorbeeld: Meine Mutter war früher immer die beste Schülerin. - 3e naamval: begegnen, danken, folgen, gefallen, gehören, glauben, gratulieren, helfen
Voorbeeld: Gestern habe ich meinem Vater zum Geburtstag gratuliert. - 4e naamval: fragen, bitten, es gibt, interessieren, kosten, lehren
Voorbeeld: Hast du deinen Bruder schon gefragt ob er uns morgen abholen kann?
Persoonlijke voornaamwoorden, der-groep en ein-groep
In onderstaande opdracht staan zowel persoonlijke voornaamwoorden, woorden uit de der- én woorden uit de ein-groep. Info over de persoonlijke voornaamwoorden vind je hier en de uitgangen van de der- en ein-groep hier.
Meer informatie over het bepalen van de juiste naamval
Uitgebreide uitleg over het bepalen van de juiste naamval vind je hier.