Je docent Duits heeft het waarschijnlijk al minstens 100 keer over signaalwoorden gehad: deze zijn héél belangrijk! Klopt, want het eindexamen Duits toetst naast inhoudelijke vragen ook veel tekstbegrip: hoe goed kun jij verbanden binnen de tekst herkennen? En om dit soort examenvragen goed te kunnen beantwoorden, moet je de signaalwoorden kunnen herkennen, de vertalingen weten én de bijhorende functie kunnen koppelen. Dat is best veel, hoe pak je dit aan?
Ik heb voor jou de signaalwoorden per functie ingedeeld en hier plaatjes van gemaakt. Kijk dit regelmatig door, zodat je ze leert herkennen en je de vertaling en functie hieraan kunt koppelen. Oh, het kan even duren voordat de slideshows zijn geladen.
Heb je liever een lijstje waar ze allemaal onder elkaar staan? Scroll dan helemaal naar beneden, onderaan deze pagina vind je een lijst met handige signaalwoorden. Let op: er zijn nog meer signaalwoorden, maar dit zijn de belangrijkste.
Ken je de signaalwoorden in het Duits al (redelijk) goed en wil je aan de slag? Hier vind je twee oefeningen.
Uitbreiding / opsomming – Erweiterung / Weiterführung / Ergänzung
auch – ook
außerdem, zudem, zusätzlich, hinzu kommt – bovendien
ebenfalls – eveneens, ook
erstens / zweitens / drittens – ten eerste / tweede / derde
nicht nur… sondern auch – niet alleen… maar ook
sowie – evenals, alsook
zudem – daarbij
Reden / oorzaak – Begründung / Grund
denn – want
indem – doordat
nämlich – namelijk
schließlich – per slot van rekening / tenslotte
weil – omdat
Tegenstelling – Gegensatz / Widerspruch
aber – maar (hoeft niet op de eerste plek van de zin te staan, dan betekent het ‘echter’)
allerdings – echter
dagegen, hingegen – daarentegen
dennoch – desalniettemin
doch – toch
jedoch – echter
eigentlich – eigenlijk
einerseits … andererseits – enerzijds … anderzijds
immerhin / ohnehin – in ieder geval, toch
nicht… sondern – niet… maar
obwohl – hoewel
stattdessen – in plaats daarvan
trotz(dem) – (des)ondanks
während – terwijl
zwar… aber / zwar…doch – weliswaar… maar
Gevolg / conclusie – Folge / Schlussfolgerung
also – dus
daher – vandaar
damit – zodat, om te bereiken dat
demnach – dus, daarom
deshalb – derhalve, daarom
deswegen – daarom, vandaar
je…desto – hoe (bijv. groter)… hoe (bijv. zwaarder)
so – dus, daarom
so… dass – zo (bijv. eerlijk)… dat … (bijv. kwetsend)
Voorbeeld geven / concreet maken – Illustrieren / Konkretisierung
etwa – bijvoorbeeld
so – zo, bijvoorbeeld
zum Beispiel – bijvoorbeeld
Vergelijken – Vergleichen
auch – ook
(eben / genau) so … wie – (net / precies) zo … als
weder … noch – noch … noch (geen van beiden)
Versterking – Steigerung
erst recht – pas echt
gar – al helemaal
nicht nur … sondern auch – niet alleen … maar zelfs
sogar – zelfs
tatsächlich/ in der Tat – inderdaad
zumal – vooral omdat
Beperking – Einschränkung / Abschwächung
jedenfalls – in elk geval
nur – slechts, alleen (maar)
Vervolg / extra info – Zusatz / Weiterführung
übrigens – overigens, ‘by the way’
zusätzlich – daar komt bij, daarnaast
Tijd / volgorde – Zeit / Reihenfolge
bevor / vor – voor(dat)
früher – vroeger / in het verleden
anfangs – aanvankelijk
später – later
jetzt – nu / tegenwoordig
heutzutage – nu, tegenwoordig, vandaag de dag
bis – totdat
inzwischen – ondertussen (soms als in: ondertussen gebeurt het tegenovergestelde)
damals – vroeger
mittlerweile – ondertussen
zuletzt – als laatste
Zelf oefenen
Ben je op zoek naar andere manieren op Duitse signaalwoorden te leren? Neem eens een examentekst en markeer alle signaalwoorden die je tegenkomt. Je zult merken dat het er best veel zijn. Vertaal de zinnen en schrijf de signaalwoorden die je nog niet goed kent op. Maak zo je eigen lijstje met lastige signaalwoorden en kijk deze regelmatig door.
Welke vraagsoorten
Signaalwoorden heb je nodig bij functievragen. Dat wil zeggen, wanneer er wordt gevraagd om hoe een zin aansluit op bijvoorbeeld de voorgaande alinea. Of natuurlijk een open plek waarin je een signaalwoord moet invullen. Hoe je dit soort vragen het beste kunt aanpakken, kun je hier bekijken!