Laten we bij het begin beginnen. Deze drie werkwoorden leer je zodra je met het leren van een taal begint. Hieronder vind je een uitlegvideo en daaronder de vormen van deze werkwoorden in de tegenwoordige tijd. Onder deze tabellen, vind je de verleden tijd.
Hieronder vind je de uitlegvideo van de werkwoordsvormen van haben, sein en werden in de verleden tijd. Voor het werkwoord “haben”, kun je de uitgangen onthouden met het ezelsbruggetje “te test te ten tet ten“.
vt
haben
hebben
ich
hatte
ik
had
du
hattest
jij
had
er/sie/es
hatte
hij/zij/het
had
wir
hatten
wij
hadden
ihr
hattet
jullie
hadden
Sie/sie
hatten
u/zij
had/hadden
verleden tijd “haben”
vt
sein
zijn
ich
war
ik
was
du
warst
jij
was
er/sie/es
war
hij/zij/het
was
wir
waren
wij
waren
ihr
wart
jullie
waren
Sie/sie
waren
u/zij
was/waren
verleden tijd “sein”
vt
werden
worden
ich
wurde
ik
werd
du
wurdest
jij
werd
er/sie/es
wurde
hij/zij/het
werd
wir
wurden
wij
werden
ihr
wurdet
jullie
werden
Sie/sie
wurden
u/zij
werd/en
verleden tijd “werden”
Over auteur
• Tiffany Roggenthien
• 34 jaar
• Native-speaker
• Eerste graads docente Duits
° Werkzaam in het onderwijs sinds 2012; vmbo/havo/vwo zowel onder- als bovenbouw