Hoe werken naamvallen in het Duits? Onderaan deze pagina vind je alle artikelen die jou helpen bij het begrijpen van dit onderwerp.
Wat zijn naamvallen Duits?
Een best simpele vraag, maar ineens best lastig als je hem moet beantwoorden. Het antwoord is kort en krachtig: naamvallen zijn zinsdelen.
Zinnen ontleden hebben wij allemaal op de basisschool geleerd. Persoonsvorm, onderwerp, lijdend voorwerp etc. Wellicht is dit al best een tijd geleden, daarom help ik je natuurlijk graag om deze kennis weer op te frissen. Lees hier alle uitleg en bekijk de video waarin ik de vraag beantwoord “wat zijn naamvallen?“
Hoe bepaal je de juiste naamval in het Duits?
Ken je de uitgangen van de naamvallen al uit je hoofd? Dan heb je hier natuurlijk helemaal niets aan, als je niet weet welke naamval je moet toepassen.
Er is een vaste volgorde die je áltijd moet aanhouden wanneer je op zoek moet naar de juiste naamval:
Voorzetsel
Werkwoord
Ontleden
Staat er een voorzetsel direct vóór of direct áchter het te vervoegen woord? Dan ben je snel klaar, want dan pak je de bijhorende naamval.
V – W – O
- 2e naamval: während, infolge, einschließlich, trotz, wegen, außerhalb, anlässlich, innerhalb
Ezelsbruggetje: wietwaai (eerste letter van alle bovenstaande voorzetsels) - 3e naamval: aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, außer, gegenüber, entlang*
* moet vóór het te vervoegen woord staan - 4e naamval: gegen, ohne, entlang*, durch, bis, um, für
Ezelsbruggetje: goedbuf (eerste letter van alle bovenstaande voorzetsels)
* moet áchter het te vervoegen woord staan - 3e of 4e naamval: an, auf, über, vor, hinter, in, zwischen, unter, neben
Kastwoordjes
Meer uitleg over de voorzetsels met de 3e en 4e naamval én de keuzevoorzetsels incl. 7/2-regel vind je in het artikel voorzetsels met de 3e / 4e naamval (incl. keuzevoorzetsels én de 7/2-regel).
Staat er geen voorzetsel in de zin? Dan ga je kijken naar de werkwoorden. Er zijn namelijk werkwoorden die de naamval bepalen. Let op! Het werkwoord hoeft niet direct vóór of áchter het te vervoegen woord te staan, maar moet er wel mee in verbinding staan. Het werkwoord mag ook in de verleden / voltooide tijd staan, dat kun je soms over het hoofd zien.
V – W – O
- 1e naamval: sein, werden, bleiben
Voorbeeld: Meine Mutter war früher immer die beste Schülerin. - 3e naamval: begegnen, danken, folgen, gefallen, gehören, glauben, gratulieren, helfen
Voorbeeld: Gestern habe ich meinem Vater zum Geburtstag gratuliert. - 4e naamval: fragen, bitten, es gibt, interessieren, kosten, lehren
Voorbeeld: Hast du deinen Bruder schon gefragt ob er uns morgen abholen kann?
Pas wanneer er géén voorzetsel of werkwoord (dat de naamval bepaalt) in de zin staat, ga je ontleden.
V – W – O
- Begin met de persoonsvorm: dat is het werkwoord dat vóóraan komt te staan wanneer je de zin vragend maakt. Met behulp van de persoonsvorm kun je het onderwerp vinden, dat is de 1e naamval.
Voorbeeld: Ich gebe dem Hund meiner Mutter einen Ball.
Vragend: Gebe ich dem Hund meiner Mutter einen Ball? - 1e naamval / onderwerp: dit is de persoon die de vorm van de persoonsvorm bepaalt (vandaar de naam: persoonsvorm) Hieronder is “ich” het onderwerp, omdat de persoonsvorm “gebe” in deze vorm staat.
Voorbeeld: Ich gebe dem Hund meiner Mutter einen Ball. - 4e naamval / lijdend voorwerp: nu stel je de volgende vraag: wie of wat + persoonsvorm + onderwerp + eventueel gezegde (dat zijn alle overige werkwoorden in de zin)? Dus: wie of wat geef ik? Het antwoord op deze vraag is het lijdend voorwerp. In dit geval geef je de bal (aan de hond).
Voorbeeld: Ich gebe dem Hund meiner Mutter einen Ball. - 3e naamval / meewerkend voorwerp: om hier achter te komen, stel je wéér een vraag: aan of voor wie + persoonsvorm + onderwerp + lijdend voorwerp + eventueel gezegde? Dus: Aan of voor wie geef ik de bal? Het antwoord is “de hond”, dit is dus meewerkend voorwerp.
Voorbeeld: Ich gebe dem Hund meiner Mutter einen Ball. - 2e naamval / bezitsconstructie: moet je nog een uitgang invullen, maar is het géén van de bovenstaande zinsdelen? Vertaal de zin eens letterlijk naar het Nederlands en kijk of het woord “van” ergens ontbreekt. De 2e naamval geeft namelijk een bezit aan, namelijk “van wie”? In ons onderstaande voorbeeld is de hond van mijn moeder, dit staat dus in de 2e naamval.
Voorbeeld: Ich gebe dem Hund meiner Mutter einen Ball.
Vertaling: Ik geef de hond van mijn moeder een bal.
De gehele uitleg over het bepalen van de juiste naamval in het Duits, uitlegvideo’s en meer vind je in het artikel “juiste naamval bepalen“.
Wat is de 4e naamval in het Duits?
Wanneer je alleen nog de 1e en 4e naamval hoeft te kennen, omdat je in de onderbouw zit, is het uiteraard verwarrend om naar de complete naamvallen-uitleg te kijken. Daarom heb ik speciaal voor jou een uitleg over alléén dit onderwerp. Deze uitleg vind je in het artikel “der-groep 1e en 4e naamval“.
Waarom der- én ein-groep bij naamvallen Duits?
Meestal begin je op de middelbare school bij Duits met leren van de lidwoorden der/die/das en ein. Je leert langzaam de 1e en 4e naamval kennen en dan merk je dat er verschil zit in de vervoegingen. De der- en ein-groep wordt geïntroduceerd en dan begint de ellende met het leren van alle rijtjes.
Het is best handig om te begrijpen waarom de woorden uit de der- en groep in twee groepjes zijn verdeeld, want dan kun je de uitgangen in één gecombineerd overzicht leren. Het filmpje waarin ik uitleg wat precies de reden is dat deze woordjes zijn verdeeld in groepjes en hoe je de uitgangen van zowel de der- als de ein-groep in één gecombineerde tabel makkelijk en snel uit je hoofd kunt leren, vind je in het artikel “waarom der- én ein-groep?“
Uitgangen naamvallen Duits: snel en makkelijk leren
Wist je dat je de uitgangen van de naamvallen in het Duits binnen 10 minuten kunt leren? Ja, dat kan echt. Namelijk met een heel simpel trucje.
Kort en krachtige uitleg over het leren van de uitgangen van de woorden uit de der- én ein-groep incl. notitie voor op je toetsblaadje vind je in het artikel “naamvallen uitgangen leren“.
Uitgangen van de bijvoeglijke naamwoorden in de verschillende naamvallen in het Duits: de sleutel
Afkortingen en sleutels, hoe zit dat ook alweer? In het artikel “uitgangen van de bijvoeglijke naamwoorden” vind je een uitlegvideo, toetsnotitie en oefening.
Werkwoorden 3e en 4e naamval oefenen
Werkwoorden kunnen ook de naamval bepalen. Anders dan bij voorzetsels, hoeven werkwoorden niet direct vóór of áchter het betreffende woord te staan. Het werkwoord staat wel inhoudelijk in verbinding met het te vervoegen woord. In onderstaande oefening staan alleen werkwoorden met de 3e of 4e naamval. Welke werkwoorden horen bij welke naamval? V – W – O …
Persoonlijke voornaamwoorden 1e naamval oefenen
Hieronder zie je 10 zinnen staan waarin je de aangegeven personen of zinsdelen moet vervangen door een persoonlijk voornaamwoord in de 1e naamval. Wil je liever eerst nog wat uitleg hierover bekijken? Dat kan hier.Succes!
Ein-groep 1e naamval
In het eerste jaar Duits op de middelbare school, maak je al kennis met de ein-groep. Deze hoef je alleen nog maar in de 1e naamval (onderwerp) te kennen. Heb je binnenkort een toets over dit onderwerp? Dan ben je hier op de juiste plek! Hier leg ik uit hoe je het beste zo’n opdracht …
Persoonlijk voornaamwoord: 1e en 4e naamval
In het Nederlands doe je het automatisch al goed, maar in het Duits moet je er even over nadenken. Hier leg ik uit hoe je de persoonlijke voornaamwoorden in de 1e en 4e naamval moet toepassen – én dat je eigenlijk maar bij 1 vorm hoeft te checken of het nou 1e of 4e naamval …
Ein-groep eerste naamval: brugklas
Zit je in de brugklas en leer je de ein-groep in de eerste naamval? Dan ben je hier op de juiste plek. Ik laat jou hier in een paar simpele stappen zien hoe je zo’n opdracht het beste kunt aanpakken. Stap 1: Leer de woordjes uit de ein-groep. Hier vind je alle woordjes die je …
Klik hier voor meer info over online bijles Duits of online examentraining Duits.